De geschiedenis van het lichaam en de kamers van de geest.

De geschiedenis van het lichaam en de kamers van de geest; ruimten om in te wonen voor de ziel.
De eerste ruimten waarin onze ziel zich kan uitdrukken en wonen wordt gevormd door het lichaam zelf. Het lichaam is niet alleen het huis waarin we wonen maar tevens ons allereerste onderzoeksinstrument waarmee we de werkelijkheid van ons dagelijks bestaan steeds weer opnieuw verkennen.
Dissociatie veroorzaakt door de posttraumatische stresstoornis is vaak een onwillekeurig en zelfs grillig proces waar de persoon zelf weinig greep op heeft. In veel gevallen is er bovendien in min of meerdere mate sprake van verdringing waardoor er geen of weinig bewustzijn meer is van de traumatische gebeurtenis van waar is ‘gedissocieerd’ De dissociatie zoals John Mccarthy deze doelbewust toepast, laat ons eerder de kracht zien van een integratieve vorm van cognitieve zelfsturing waarmee hij bewust bewoog en verwijlde – sterker nog: hij ging er volledig in op – in een kamer van de geest die was opgebouwd met positieve verhalen uit zijn familieleven. Hierdoor was hij beter bestand – kon eruit treden en ervan dissociëren – tegen de angsten en depressies die in dergelijke omstandigheden zich onvermijdelijk opdringen en in de loop der jaren een krachtige negatieve kamer van de geest vormen vol moedeloosheid en hopeloosheid. Ook het lichamelijk ongemak en ziekten roepen veel negatieve emoties op. De positieve emoties die hij bij de verhalen van zijn familie ervoer werden door de dagelijkse toepassing steeds sterker. Een soort training waardoor ‘hersenpaadjes’ ontstonden en de verhalen steeds krachtiger werden.

De geschiedenis van het lichaam en de kamers van de geest; ruimten om in te wonen voor de ziel.

“………….de mens is voor alles een ‘sferen-bouwer’, want hij moet vorm geven aan de onmetelijkheid van de wereld, en tegelijkertijd die wereld in het klein nabootsen.” Peter Sloterdijk (2009),

Het lichaam in de wereld

“ Toen Gerrit die morgen wakker werd, voelde hij zich nevelig moe in zijn hoofd, als torste hij een landschap in zijn hersenen, een gehele stapeling van nevelige bergen, die zwaar drukken zouden op zijn brein….. Zijn ogen bleven toe en hoewel wordend wakker, scheen zijn nachtmerrie nog na te duisteren, nachtmerrie van een verplettering onder zware rots lawines, die hij vooral drukken voelde diep in zijn hoofd, zelfs al schemerde reeds, bewust, daglicht rood heen door zijn oogleden, gesloten. Hij lag groot, zwaar, wijdbeens in zijn bed, …………… En, wakker, bleven zijn oogleden toe, en zag hij alleen het rood van de dag als door twee roze schulpen; het scheen of hij nooit die twee loodzware kleppen naar boven over zijn ogen zou kunnen heenslaan. Door zijn groot zwaar lichaam, langzaam weg vloeide de na vermoeienis……… ”. (Couperus[1], 1901 : 513-514)

De eerste ruimten waarin onze ziel zich kan uitdrukken en wonen wordt gevormd door het lichaam zelf. Het lichaam is niet alleen het huis waarin we wonen maar tevens ons allereerste onderzoeksinstrument waarmee we de werkelijkheid van ons dagelijks bestaan steeds weer opnieuw verkennen. “Je blote voeten op de koude vloer als je uit bed klimt en naar het raam loopt. Je bent zes. Buiten sneeuwt het en de takken van de bomen in de achtertuin kleuren langzaam wit. ………………………………………………………………………………..       Je bent tien, en de hoogzomerlucht is warm, drukkend warm, zo vochtig en benauwend dat zelfs terwijl je inde schaduw van de bomen in de achtertuin zit, het zweet op je voorhoofd staat. “ (Paul Auster 2012: 5) Paul Auster beschrijft hoe we met het lichaam voortdurend de werkelijkheid onderzoeken door te tasten, kijken, luisteren, proeven, voelen en balansen.       Hij beschrijft in zijn autobiografische roman ‘Winterlogboek’ de geschiedenis van het lichaam in de wereld “Je lichaam in kleine en grote kamers, je lichaam dat trappen op- en afloopt, je lichaam dat in vijvers, meren, rivieren en oceanen zwemt, je lichaam dat door modderige velden sjouwt, je lichaam dat in het hoge gras van lege weiden ligt, je lichaam dat door stadsstraten loopt, je lichaam dat heuvels en bergen opzwoegt, je lichaam dat op stoelen zit, in bedden ligt, zich op stranden uitstrekt, landweggetjes af fietst, door bossen, beemden en woestijnen wandelt, hardloopt op sintelbanen, op en neer springt op hardhouten vloeren onder douches staat, in warme baden stapt, op wc’s zit, op vliegvelden en treinstations wacht, ……………………..” (Paul Auster, 2012: 51)

Als kinderen ontdekken we de wereld van mogelijkheden van ons lichaam vooral in gezamenlijk spel. De eerste vorm van denken en voelen is handelend de wereld ervaren, als jong kind al doende en spelenderwijs acties ‘bedenken’ om te winnen met vechten, je op een goede plek te verstoppen, een strategie bedenken om met knikkeren te winnen. Toen was denken nog leuk, en vooral ook zeer levendig en creatief.

“Rennen. Rennen, springen en klimmen. Rennen tot het voelde alsof je longen uit elkaar zouden barsten, tot je pijn kreeg in je zij. Dag in dag uit tot inde avond, de lange, langzaam vervagende zonsondergang van de zomer, en jij daar buiten op het gras, rennend voor alles wat je waard was, terwijl je hart in je oren bonkte, de wind in je gezicht. Iets later, tackle-football, boksprong, blikje trappen, landjepik, vlag veroveren. Jij en je vriendje waren zo behendig, zo lenig, zo op het voeren van de pseudo-oorlogen gespitst dat jullie met nietsontziende woestheid op elkaar aanvlogen, kleine lijfjes die tegen andere kleine lijfjes aanbeukten, elkaar op de grond smeten, aan armen rukkend, elkaar bij de nek grijpend, elkaar pootje lichtend en wegduwend, alles op alles zettend om het spel te winnen – beesten waren jullie, allemaal, wilde beesten door en door. Maar wat sliep je toen lekker. Lamp uit, ogen dicht ….en tot morgen. “

Wat een levendige geborgenheid! De onbezorgdheid en de ontdekkingstocht van het spel van kinderen. Het enthousiasme, het plezier, de ontspanning en inspanning, maar ook de ontmoediging of vermoeidheid nestelen zich door het zich steeds weer herhalende kinderspel dieper en dieper in ons gestel; in onze skeletspieren, onze ingewanden en onze motoriek. De neuroloog Antonio Damasio ( 2010) spreekt hier achtergrondemoties. “Voorbeelden daarvan zijn enthousiasme en ontmoediging, twee emoties die door uiteenlopende feitelijke omstandigheden in ons leven kunnen worden opgeroepen, maar die ook veroorzaakt kunnen worden door interne toestanden als ziekte en vermoeidheid. Nog meer dan bij andere emoties kan de emotiecompetente stimulus van achtergrondemoties in het verborgene werkzaam zijn en de emotie opwekken zonder dat we van haar aanwezigheid bewust zijn. Reflectie over een situatie die al voorbij is of overweging van een situatie die alleen maar mogelijk zou kunnen worden, kan zulke emoties opwekken.” (Damasio 2010: 150) Dit is waardoor Paul Auster zijn de verhalen zo direct vanuit de emotie en lichamelijke beleving kan schrijven. Tijdens het schrijven beleeft hij het opnieuw. Zeer levendig beschrijft hij vanuit een soort totaal bewustzijn. Hij is een echte denker met gevoel, die zich van de vier zijnswijzen van de H.E.L.D[2] zeer bewust is en in zijn schrijven tot uitdrukking brengt. Hij illustreert dit prachtig met zijn verhaal over zijn honkbalervaringen.

“Veel subtieler, veel mooier, veel meer voldoening schenkend uiteindelijk , was er je zich steeds verder ontwikkelende bedrevenheid bij het honkballen, de minst gewelddadige aller sporten, en de hartstocht die je er vanaf je zesde, zevende voor ontwikkelde. Vangen en werpen, grondballen verwerken, leren waar je steeds moest opstellen in de loop van de wedstrijd, afhankelijk van hoeveel er uit waren, hoeveel lopers er op het honk stonden, en al van tevoren weten wat je moest doen mocht de bal jouw kant op worden geslagen: naar huis gooien, naar twee gooien, een dubbelspel proberen, of anders, omdat je korte stop speelde, na een honkslag het linksveld in rennen en je dan in één beweging omdraaien en de lange bal naar de juiste plek in het veld gooien. Je verveelde je geen moment, wat de criticasters van het spel er ook van vinden mochten: voortdurend bedacht op wat er zou kunnen gebeuren, altijd paraat, je hoofdomlopend van de mogelijkheden, en dan d plotselinge explosie, de bal die op je afkomt en de dringende noodzaak om te doen wat er gedaan moest worden, de snelle reflexen die nodig waren om je taak uit te voeren, en de heerlijke sensatie van het opvegen van een links of rechts van je geslagen grondbal en dan een harde, nauwkeurige worp naar één. Maar geen groter genoegen dan het slaan van de bal, eerst zorgvuldig je stand aannemen, kijken hoe de werper zich voorbereidt, en dan de bal vol raken, de bal contact voelen maken met het hart van de knuppel, het geluid ervan terwijl jij nog doorzwaaide en de bal diep in het buitenveld zag vliegen – nee, er was geen gevoel dat ermee was te vergelijken, niets wat ooit inde buurt kwam van de euforie van dat moment, en omdat je er naarmate de tijd verstreek steeds beter in werd, waren er heel wat van die momenten, en daar leefde je voor, zoals je voor niets anders leefde, dat alles samenpakt in dat inhoudsloze jongensspel, maar voor jou was dat toen het hoogste geluk, het mooiste waartoe jou lichaam in staat was. “

Het heeft een wonderbaarlijke schoonheid; het  complexe  spel  – dat sport heet – van zinvolle handelingen en denkbeelden waartoe je geest je lichaam, en je lichaam je geest in staat stelt. Lichaam en geest vormen elkaar tijdens actie. Handelen, emotionele beleving, lichaamsbeleving en denkbeelden/ woorden  vormen door het samengaan van denken en voelen (de H.E.L.D.) tijdens het honkbalspel  flitsende composities. En door denken met gevoel ontwikkelen we onze innerlijke ruimte, die bevolkt wordt door deze en andere herinneringen. Het is eigenlijk onvoorstelbaar wat je geestelijk en lichamelijk in zeer hoog tempo allemaal kan bevatten. De honkballer is het in leven van Paul Auster een prachtige ‘kamer van de geest’[3] geworden.  Als ik dit lees heb ik gevoel alsof ik zelf op het honkbalveld sta. Terwijl ik nooit aan honkbal heb gedaan. We gaan tijdens het luisteren naar verhalen gemakkelijk op bezoek bij  ‘ tot leven gekomen kamers van de geest’ van anderen doordat de achtergrondemoties zo herkenbaar zijn. “We kunnen achtergrond emoties herkennen aan subtiele details in de lichaamshouding, de snelheid en verschijningsvorm van iemands bewegingen, minimale veranderingen in snelheid en tempo van oogbewegingen en de ruimte waarin iemand zijn aangezichtsspieren aanspant. “ (Damasio, 2001: 61)  Daardoor  kunnen  we ze in onszelf  weerspiegelen vanwege de collectieve emoties en handelingen die erin opgeslagen liggen.  Naar verhalen luisteren brengt ons in contact met de  achtergrondemoties, primaire emoties en de sociale emoties van onze eigen ‘kamers van de geest’. Heerlijk om in op te gaan. Tenminste wanneer het prettige ‘kamers van de geest’ zijn.  De ‘kamers van de geest’ ontstaan door het  samengaan van onze interacties  en de bijbehorende  lichaams –  en emotionele beleving met name in sociale  gebeurtenissen die zich herhalen zoals sporten, de schooljaren,  de  wederkerende gelukkige situaties uit het gezin waar je bent opgegroeid. “Om kort te gaan, bepaalde innerlijke toestanden ten gevolge van langdurige fysiologische processen of interacties van het organisme met zijn omgeving, of van beiden, veroorzaken reacties die achtergrondemoties vormen. Dankzij die emoties hebben we bijvoorbeeld achtergrond gevoelens van spanning of ontspanning, moeheid of energiekheid, welbehagen of onbehagen, voorpret of tegenzin” (Damasio, 2001: 61)   Zo bezorgen de verschillende kamers waarin we kunnen verblijven ons een prettig zelfgevoel. Positieve achtergrondemoties verbinden zich sterk  met de lichaamsbeleving, nestelen zich diep  in het lichaam en vullen op constructieve  wijze voortdurend de geestelijke ruimte. “De constituerende reacties van achtergrondemoties liggen dichter bij de innerlijke kern van het leven, en hun doelwit ligt eerder intern dan extern. Het profiel van het interne milieu en de ingewanden speelt een hoofdrol bij achtergrondemoties” (Damasio, 2001: 61)  Het is mede door dit constituerende karakter van achtergrondemoties dat er ‘kamers van de geest’ gevormd worden. De achtergrondemoties vormen samen met de lichaamsbeleving  bij wijze van spreken de vloerbedekking, het behang en de gordijnen – het integrale zelfgevoel –  van de ‘kamers van de geest’ .

De narratieve veerkracht van kamers van de geest.

“……………………………………….dus John deed iets behoorlijk opmerkelijks: hij begon, langzaam en opzettelijk, dan dag- en nachtritme om te draaien totdat hij na een week of twee het vermogen had om overdag te slapen en ’s nachts wakker te liggen. Op die manier was hij zich niet bewust van de spanningen in de cel, maar stuitte hij op een ander probleem: hoe moest hij zich bezighouden tijdens de lange perioden waarin de rest sliep? Ze hadden met elkaar een spel gespeeld waarbij ze willekeurige een belangrijk datum in gedachten namen en dan door diep in zichzelf te graven alle details probeerden boven te halen van wat er op die dag met hen was gebeurd. Het kon uren duren, daar ging het juist om, en van wat hij er zich van herinnerde, klopte het niet erg, waarschijnlijk bij benadering , maar het was ongelooflijk hoeveel men zich kon herinneren. Ook dit was een vorm van dissociatie. John gebruikte deze techniek om de lange nachten door de te komen, en bouwde haar uit. In het gezin van McCarthy was de zondagse lunch altijd belangrijk geweest. Familieleden kwamen uit alle windstreken bijeen, het eten was lekker en de gesprekken altijd interessant. Het waren erg gelukkige tijden en John besteedde er uren aan om de lunches een voor een weer op te roepen. Wie er was. Waarover ze hadden geproken. Wat zijn moeder had gekookt. En toen de lunches op waren en hij die niet meer in gedachten kon bezoeken verzon hij ze. Deze waren in veel opzichten zelfs beter, omdat hij ieder die hij aardig vond kon uitnodigen en hij kon praten over wat hij maar wilde. “(Turnbull, 2012: 246)

De psychiater Turnbull beschrijft in zijnboek “Gevangen in je hoofd” hoe John McCarthy werd jaren gegijzeld in Libanon. Onder zeer moeilijke omstandigheden was hij toch in staat om een positieve kamer van de geest in te richten waar hij positieve herinneringen tot leven liet komen waar hij intens in op kon gaan. Op deze wijze was hij zelfs in staat om de dood van zijn moeder te verwerken.“ Op deze manier,’vertelde hij me,’was ik in staat om mijn moeders ziekte met de andere familieleden van mijn familie te bespreken. Want, weet je, ik wist dat ze was overleden. Ik had het op de radio gehoord. Daardoor kon ik haar dood accepteren.’ ‘Hoe dan?’ vroeg Turnbull. ‘Ik sloot haar langzaam uit van de lunches. Dat deed ik met opzet. We spraken over dingen. We zeiden elkaar gedag. Stukje bij beetje verdween ze uit de kamer. Het was mijn manier om haar te rouwen.’                                                                                                                                                                    Ik leunde achterover. Een van de dingen waar ik me het meeste zorgen over had gemaakt voordat we elkaar ontmoetten, was hoe John in Engeland het leven zonder moeder onder ogen zou zien. Dat was namelijk de schokkendste en verdrietigste herinnering aan de tijd, het leven, dat hem afgenomen was. Maar John was niet ingestort omdat hij al wist dat zijn moeder was overleden en had dit ingebouwd in zijn nachtelijke uitstapjes. Deze uitstapjes waren een vorm van dissociatie, een belangrijk onderdeel van een posttraumatische stressstoornis , en een van de middelen waar de hersenen op vertrouwden om zichzelf te beschermen. Op deze wijze had John een groot deel van het rouwproces doorlopen.”    Turnbull (2012: 250)

Dissociatie veroorzaakt door de posttraumatische stresstoornis is vaak een onwillekeurig en zelfs grillig proces waar de persoon zelf weinig greep op heeft. In veel gevallen is er bovendien in min of meerdere mate sprake van verdringing waardoor er geen of weinig bewustzijn meer is van de traumatische gebeurtenis van waar is ‘gedissocieerd’ De dissociatie zoals John Mccarthy deze doelbewust toepast, laat ons eerder de kracht zien van een integratieve vorm van cognitieve zelfsturing waarmee hij bewust bewoog en verwijlde – sterker nog: hij ging er volledig in op – in een kamer van de geest die was opgebouwd met positieve verhalen uit zijn familieleven. Hierdoor was hij beter bestand – kon eruit treden en ervan dissociëren – tegen de angsten en depressies die in dergelijke omstandigheden zich onvermijdelijk opdringen en in de loop der jaren een krachtige negatieve kamer van de geest vormen vol moedeloosheid en hopeloosheid. Ook het lichamelijk ongemak en ziekten roepen veel negatieve emoties op. De positieve emoties die hij bij de verhalen van zijn familie ervoer werden door de dagelijkse toepassing steeds sterker. Een soort training waardoor ‘hersenpaadjes’ ontstonden en de verhalen steeds krachtiger werden.

De kracht van interne dialogen

Joachim Duyndam ( 2011) beschrijft hoe kwetsbaar we zijn in het zelf inrichten van onze eigen ruimte, en het vormgeven van onze innerlijke dialogen. Hij ontwikkelt een hermeneutisch concept van de wil, die weerbaar maakt tegen de druk van buitenaf. Narratieve vrijheid, relationele autonomie en relationele authenticiteit noemt hij als de belangrijke elementen van een weerbare veerkrachtige wil. Hij heeft onderzoek gedaan naar “ de geestelijke weerbaarheid van Natascha Kampusch, de Oostenrijkse vrouw die in 1998 als tienjarig meisje werd ontvoerd en bijna acht en een half jaar gevangen werd gehouden, ernstig mishandeld n misbruikt door een paranoïde en zeer gewelddadige ontvoerder. Haar leven speelde zich gedurende doe 3096 dagen grotendeels af in een kleine ondergrondse kerker, in een keurige Weense voorstad. In 2006 lukte het haar te ontsnappen en in 2010 publiceerde zij haar bevindingen in het boek 3096 Tage, in het Nederlands vertaald als De diefstal van mijn jeugd. ( Kampush, 2010) In dit boek, maar ook in de talloze publicaties over haar, komt zij naar voren als relatief sterk en ongebroken. Ondanks haar totale afhankelijkheid van één gewelddadige man, gedurende ruim acht jaar, wist zij een indrukwekkende geestelijke weerbaarheid te realiseren. Mijn onderzoek concentreert zich op de verhalen en fantasieën die het meisje zichzelf vertelde, deels gebaseerd op literatuur die zij kende of in haar gevangenschap kon lezen, zoals Alice in Wonderland. Mijn hypothese is dat haar geestelijke weerbaarheid voortkomt uit haar narratieve vermogen, haar vermogen om verhalende verbeelding in te zetten als wapen van overleving. Zo creëerde zij, toen zij 12 jaar oud was, in haar verbeelding haar volwassen, 18 jarig zelf.

 Daar stond ze: groot, sterk, en zelfbewust. Mijn twaalfjarige ik liep langzaam naar voren, mijn volwassen ik kwam me tegemoet. In het midden pakten we elkaars hand. Dat voelde warm en zacht, en tegelijkertijd voelde ik de kracht die mijn oudere ik op mijn jongere zelf overbracht. De grote Natascha nam de kleine in haar armen en troostte haar. “Ik haal je hieruit, dat beloof ik je. Je kunt nu nog niet vluchten, daar ben je nog te klein voor, maar als je achttien bent , zal ik de dader overmeesteren en jou uit je gevangenis halen. Ik laat je niet alleen.’Die nacht sloot ik een verbond met mijn eigen, latere ik. Ik heb me aan mijn belofte gehouden. (Kampusch, 2013: 136)                                                                                                                                                                             Dit is één voorbeeld uit Natascha’s relaas dat laat zien hoe iemands veerkracht mogelijk wordt en versterkt door narrativiteit.” Joachim Duyndam ( 2011: 2

Het knappe van Natasja is dat ze zelf positieve emoties in relatie tot zichzelf ontwikkelde. Ze stelde zichzelf gerust, voelde vertrouwen in zichzelf door een ouder zelf tot leven te roepen. Mogelijk heeft ze deze positieve emoties kunnen ervaren in haar jeugd waardoor ze er onder deze moeilijke omstandigheden daar toegang toe had.

[1] Couperus is in zijn Boeken der kleine Zielen verrassend – en zeker vernieuwend voor die tijd – in zijn intense beschrijvingen van lichamelijkheid; hij voert het bezielde lichaam – waar je in woont – ten tonele.

[2] De H.E.L.D. is het samenspel van ‘denken met gevoel’ van de vier zijnswijzen:Handelen, Emotionele beleving, Lichaamsbeleving en Denkbeelden. Vier zijnswijzen waarmee we ons, in ons zelf en onze omgeving interactief oriënteren

[3 Door de kracht en/of herhaling van externe prettige of onprettige gebeurtenissen en situaties kunnen innerlijke ruimten van lichaam en geest ontstaan. Verhalen over dezelfde soort context en gebeurtenissen verzamelen zich in deze ruimten. Ruimten in onze geest waar we in op kunnen gaan of in gevangen raken. Ruimten die onbewust en of bewust aanwezig kunnen zijn en kunnen worden ommuurd. Deze ruimten noem ik ‘kamers van de geest’. ( De Jonge, 2012)

download het gehele artikel:        artikel de geschiedenis van het lichaam en de kamers van de geest.

 

 

 

Print Friendly, PDF & Email