Het verhaal vertelt

De geschiedenis heeft duidelijk gemaakt dat de mens een roldrager is. Overal en altijd bevindt hij zich in rollen. Man, vrouw, kind, student, bakker, consument, sporter, Probeer maar eens een situatie te vinden waar dit niet zo is! Deze rollen vormen verhalen. Dus woont de mens iedere seconde in één of meerdere verhalen. In werkelijkheid of fantasie. Mensen leven in allerlei sociale rollen en wonen in al die verhalen, die deze rollen gezamenlijk vertellen en voortdurend vormen. Het is zo vanzelfsprekend dat we er niet eens meer bij stil staan. In de neurologie wordt tegenwoordig zelfs gesproken van een narratief (= verhalend) geheugen. We ordenen onze werkelijkheid in rollen en verhalen en slaan ze ook zo op in onze hersenen. Vervolgens roepen we ze ook weer op als verhalen. Elke dag als we na ons werk thuis komen hebben we veel verhalen te vertellen.

De persoonlijke betekenis (waardoor zijn we geraakt, waar zijn we gevoelsmatig mee bezig) bepaalt welke verhalen we het eerst, of het meest uitgebreid vertellen. We willen delen waar we ‘emotioneel vol’ van zijn. Ook de wijze waarop we onze verhalen vertellen wordt sterk bepaald door onderliggende emoties en behoeften. Onze verhalen komen voort uit, vertellen we door emotionele ‘narratieve’ zelfsturing.

Het verhaal. Dat vind ik een mooie manier om informatie te ordenen.” (Mak, 2004)

De supervisant komt de werkkamer van de supervisor binnen en brengt verhalen mee. Vraag hem hoe het met hem is en hij zal een verhaal gaan vertellen. Van zijn reis naar de afspraak. Van zijn laatste cliëntgesprek. Van hoe het hem verder is gegaan na de vorige keer en hoe het was om een werkpunt te bedenken. Van het maken van een verslag. Hij begint te vertellen en ordent daarmee zijn gebeurtenissen.

Met een verhaal heb ik geschiedenis, want een verhaal is een op een bepaalde wijze gepresenteerde geschiedenis. Die geschiedenis wordt op haar beurt gevormd door een reeks logisch en chronologisch gerangschikte gebeurtenissen, veroorzaakt of ondergaan door ‘acteurs’. Een acteur is iemand die een handeling verricht en een rol heeft, een rol in het eigen verhaal.” (Olthof + Vermetten, 1994, blz 103)

In de verhalen van alledag zitten ook andere verhalen ‘verscholen’. Het verhaal van wie hij is: zijn familie, zijn jeugd, zijn ervaring. Het verhaal van wie er belangrijk voor hem zijn: vroeger en nu. Het verhaal van wát er belangrijk voor hem is: zijn waarden, zijn normen, zijn wensen, zijn verlangens. De supervisant komt om te kijken naar zijn zichzelf als beroepspersoon. Hoe gedraagt hij zich in zijn functie, hoe vindt hij dat en kan hij, indien gewenst, veranderen. Hij wil grip krijgen op zichzelf als professional. Belangrijk is voor hem te ontdekken wat hem beweegt. Waardoor doet hij zó en niet anders? Welke processen zetten hem aan tot actie, tot handelen. Het antwoord op de vraag wat hem beweegt, is te vinden in zijn verhalen. En in de verhalen achter zijn verhalen. Door in zijn verhaal te stappen vindt hij zijn drijfveren en krijgt hij meer mogelijkheden om daar invloed op uit te oefenen. De professional heeft als taak de verhalen van zijn cliënt te laten ontstaan én tegelijk zijn eigen verhalen bewust kunnen hanteren. Dit is een bekend gebied voor de supervisor, Siegers (2002, blz 8) spreekt van: “het functioneren vanuit een dubbeloptiek. De uitvoerder moet in zijn werk twee relaties met elkaar hanteren: die met zijn cliënt en die met zichzelf“. Het kan dus nogal vol worden in de kamer van de supervisor. De supervisant met zijn verhalen. Als die er zijn, de andere supervisanten met ieder hun verhalen. En natuurlijk heeft de supervisor zijn eigen verhalen. Het is duidelijk: hier is ruimte, ordening en overzicht nodig!

Francois Breuer (2006) verwoordt het als volgt: “De interactie tussen de verteller en de luisteraar biedt de mogelijkheid van het ontstaan van een ruimte, die ik de narratieve ruimte zou willen noemen, waarbinnen de wereld van de verteller en van de luisteraar elkaar ontmoeten en waarin ideeën ervaringen, gevoelens en andere bewustzijnsinhouden met diepe interesse en respect voor elkaars verschillende belevingswereld worden uitgewisseld. Kenmerkend voor deze ruimte is een bepaalde mate van openheid, intimiteit, ontvankelijkheid, en verwondering die ondersteund wordt door een quasitranceachtige staat van bewustzijn die tegelijkertijd een alertheid naar buiten en een zelfonderzoek naar binnen toelaat“.

In de loop der jaren hebben wij een methodiek ontwikkeld waarin het verhaal een centrale plaats inneemt: ‘Het verhaal als deur naar dieperliggende betekenis”. Bij deze methodiek komen de deelnemers in een verhaal, dat van henzelf en van de ander. Vanzelf worden de deuren naar een volgende laag voelbaar, zichtbaar. Een prachtige inspirerende manier van werken.

Deze methode is uitermate geschikt voor supervisie, wat wij in dit artikel willen aantonen. Allereerst zullen we de verschillende elementen noemen, die geïntegreerd worden in ons werken met verhalen. Daarna de uitgangspunten van onze methode: de mens leeft in rollen en woont in verhalen. In paragraaf 3 laten we door middel van een casus zien hóe het narratieve vorm krijgt binnen supervisie. Ook noemen wij de tools die de supervisor in kan zetten om dit te bereiken. Vervolgens benoemen we de verschillende niveaus van integratie en hoe deze te herkennen zijn binnen onze methodiek.

1. Achtergronden

Onze werkwijze bevat elementen uit lichaamsgericht werken, werken in contact en in het hier + nu. Hij is existentiëel, dat wil zeggen dat de mens in zijn alleroorspronkelijkste vorm wordt aangesproken. We werken contactgericht zoals in de Gestalttherapie én terug vinden in de grondhouding van de Rogeriaanse therapeut. Onze grondhouding is erop gericht is dat de begeleider zijn eigen ‘gevoel’ tegelijkertijd naar binnen en naar buiten uitbreidt. Hierdoor ben je als supervisor congruent: dat wil zeggen ‘echt’ in de ontmoeting met de supervisant. Psychodrama is een belangrijk onderdeel in onze werkwijze: psychodrama is een vorm van groepspsychotherapie ontwikkeld door de Weense psychiater J.L.Moreno (1889-1974).

In psychodrama zet je alles wat je binnen je ervaart door middel van de andere groepsleden neer op het toneel. De fysieke ruimte van het toneel beeldt dan de psychische ruimte uit, waarin het verhaal zich afspeelt. De medespelers uit de groep kunnen praktisch alles uit de psychische werkelijkheid vormgeven. Door middel van de techniek van rolwisselen ontstaat het verhaal. Dit wordt, naarmate de hoofdrolspeler (de protagonist) meer opgaat in het verhaal, vaak als levensecht ervaren. Daardoor krijg je de mogelijkheid letterlijk in je psychische werkelijkheid te stappen. Zo kun je alle innerlijke dilemma’s uitbeelden, maar ook verdrietige of ontroerende gebeurtenissen herbeleven. Toekomstfantasieën kun je uitspelen, of je kunt eenvoudig een sollicitatiegesprek voorbereiden. Je bent dan regisseur van en acteur tegelijkertijd in je eigen verhalen. Door de intense beleving kunnen pijnlijke situaties verwerkt worden, er kunnen door nieuwe of andere emoties nieuwe antwoorden gevonden worden op oude problemen.

Een voorbeeld uit het dagelijks bestaan:

‘ik sta bij de bakker te wachten op mijn beurt. Er komt een dame binnen en die dringt voor. Ik blijf heel vriendelijk, maar van binnen kan ik haar wel bij haar lurven pakken.’ Waarom overkomt me dit nu iedere dag? In psychodrama kun je dit onderzoeken; en ga je in de fantasie naar de bakkerij.

‘Waar was je, hoe ruikt het daar, hoe is de geur van het brood.’

Je zet de scène neer en mensen uit de groep helpen daarbij: ‘wie mag de vrouw zijn die voordrong, welke 2 mensen mogen jouw innerlijk dilemma neerzetten?’ Je beeldt het uit: je ziet een psychische werkelijkheid die je je herinnert van een situatie. Je bent in die bakkerij geweest, je hebt daar die mensen ontmoet, je hebt een innerlijk dilemma ervaren. Door het neer te zetten stap je opnieuw in je eerder ervaren werkelijkheid en ga je met dat innerlijke dilemma aan de slag. In het verhaal kan je een nieuw verhaal tegenkomen, meestal verscholen achter een (h)erkenning:

‘dat heb ik nou zo vaak in mijn leven, dat ik niets zeg. ‘Wanneer had je dat eerder?’. ‘Toen ik 15 was, op een schoolavond….’ . Ziedaar, de deur naar een ander verhaal gaat open. En dus naar een andere laag en een diepere betekenis.

2. Uitgangspunten: de mens leeft in rollen en woont in verhalen.

Er komt nooit één persoon binnen, altijd brengt hij/zij zijn verhalen mee. Die verhalen zijn de werkelijkheid waarin de ervaring was en waarin het antwoord gevonden kan worden op een gevoel, op een vraag, op een dilemma, op een nieuwsgierigheid. Wat ons reeds duidelijk werd is dat de mens ruimte is en de menselijke beleving in de vorm van rollen en verhalen deze ruimte inricht. De psychische werkelijk is ruimtelijk, gestructureerd en dynamisch. Tijdens supervisie kan deze psychische ruimte tot een narratieve ruimte worden. Door contact- en lichaamsgericht en zintuiglijk te werken. Hiervoor zijn vijf begrippen belangrijk, welke we achtereenvolgens hieronder zullen toelichten: zelfsturing, zelfgevoel, gevoelsveld, integratieve – en kinesthetische rollen.

2a. Zelfsturing

Het is zo vanzelfsprekend dat we ons zelf sturen in denken, handelen en spreken dat we er niet bij stil staan. Het gebeurt dan ook vaak onbewust en automatisch. Bovendien zijn we regelmatig meer extern dan intern gestuurd. Soms worden we letterlijk weggeduwd als we proberen een drukke trein binnen te komen. Als de telefoon gaat hebben we deze in een reflex opgenomen. Enorme hoeveelheden werk nemen je al weken volledig in beslag, je voelt dat je dan geleefd wordt door je werk. Regelmatig hebben we het gevoel dat het leven ons meer overkomt dan dat we het roer zelf in handen hebben. Toch zijn er in al deze voorbeelden nog veel momenten van zelfsturing.

Zelfsturing begint bij je vermogen om je aandacht bewust te sturen en gericht keuzes te maken met betrekking tot wat je wilt en kunt. Of je hier bewust gebruik van maakt is ook weer een kwestie van zelfsturing. Zelfsturing ligt ten grondslag aan je vermogen tot denken (nadenken, overdenken en vooruit denken), beeldvorming, actieve betekenisgeving, nemen van besluiten, kiezen in wijze van communicatie en handelen. Zelfsturing kan onderverdeeld worden in cognitieve zelfsturing en narratieve zelfsturing.

2a.1

Cognitieve zelfsturing is het bewust sturen van denken, handelen en spreken met een zekere wilskracht. Zelfsturing is daarom ook vooral de mate waarop je aanwezig kunt en wilt zijn in je dagelijks functioneren en bepaalt zo de mate van je bewust en adequaat handelen. Cognitieve zelfsturing is: wilskrachtig handelen en recht op je doel afgaan, of subtiel afstemmen tijdens een delicaat moment, rustig blijven terwijl je doodsbang in een bedreigende situatie bent, een half uur op een meditatiekussen stil blijven zitten, onder water je adem inhouden, op je rug in het gras liggen en een lezing voorbereiden, een oplossing doordenken etc…….

2a. 2

Narratieve zelfsturing komt bewust of onbewust voort uit de rollen en verhalen vanuit ons verleden. Je gedraagt je tegenover je directeur net zoals tegenover je vader. Je hebt in India meegemaakt hoe een brug waar jij op liep in ging storten en nog steeds ben je bang over een brug te lopen.

Narratieve zelfsturing is ook een vorm van spontaniteit, die voortkomt uit onze intentionaliteit ofwel onze dieperliggende motieven waar we ons in meer of mindere mate bewust van zijn. Zoals creatieve denkprocessen tijdens het schrijven van een verhaal. Improviseren bij het spelen van muziek. Of intuïtieve besluiten die je neemt omdat het zo aanvoelt. Soms als je terug kijkt op je leven dan krijg je de indruk dat je op weg was naar het ‘gevoel van bestemming’ dat je in je huidige leven hebt weten te bereiken. Zo kun je ook omgekeerd het gevoel hebben, een soort ‘innerlijk weten’ dat je nog niet op je bestemming bent. De innerlijke drang, ook wel intentionaliteit genoemd, om verder te gaan is een vorm van narratieve zelfsturing. Door middel van zelfsturing en het denken in verhalen en rollen bieden wij een structuur waar mensen naar terug kunnen kijken, waar mensen op kunnen reflecteren en van waaruit mensen zich kunnen sturen. De narratieve zelfsturing ontvouwt zich op een manier die je niet kan voorspellen. Die komt zoveel mogelijk voort uit de persoon zelf. Het is een innerlijk weten van de persoon zelf. Het zijn de betekenislagen die iemand in zijn eigen verhaal wil ontvouwen. In deze narratieve methode laten wij mensen bewust worden van hun verhalen. Hoe die verweven zitten in elkaar, in hun psychische ruimte.

2b. Zelfgevoel

In onze visie begint bewustwording van zowel de emoties als het denken in het lichaam. Deze bewustwording is vorm van ‘zelfgevoel’ mogelijk door gevoelsontwikkeling (Damasio (2002, 2003), Veldman (1986). Zelfgevoel is je lichamelijk, emotioneel en mentaal (geordend en/of ongeordend) bewustzijn in het ‘hier en nu’. Het is in eerste instantie je lichaamsbeleving, die vaak maar af en toe in je bewustzijn opduikt in de vorm van: warme handen, de rugleuning van de stoel die we voelen, een bonzend hart, een gevoel van dorst, pijn in je nek. De gedachten die je hebt bepalen ook je zelfgevoel. Dit eerste zelfgevoel is passief, een vorm van min of meer, bewust ‘je overkomend’ zelfgevoel, meestal opgeroepen door emoties en zintuiglijke indrukken van gebeurtenissen in de buitenwereld.

Zelfgevoel kan ook op zinvolle wijze actief ontwikkeld worden door je bewuste aandacht daar naartoe te sturen. Zelfgevoel wordt dan gestimuleerd door je aandacht te richten op het bewust voelen met behulp van je tastzin. Je tastzin speelt een hoofdrol in het vermogen tot bewustzijn. De tastzin is actief als je fysiek en/of emotioneel geraakt wordt. Het gevoel in het hier en nu, ontstaat door hoe je letterlijk en figuurlijk, door jezelf en/of je omgeving, geraakt worden. In feite is elke zintuiglijke ervaring een vorm van fysiek geraakt worden. Het geluid tegen je trommelvlies, het licht op je netvlies, de geuren in je neus, de stoffen die je smaakpapillen raken. Zo word je ook intern fysiek geraakt door de lichaamsveranderingen die je als emoties kunt herkennen en waardoor je gevoelsontwikkeling plaatsvindt. Gaan we die tastzin verder ontwikkelen dan herkennen we een verschil in fysieke en psychische tastzin.

2d. De integratieve rollen

In het gevoelsveld ontstaan door het geraakt worden tijdens de interactie, emotionele patronen. Deze emotionele patronen noemen we de integratieve rollen. Zij laten zien hoe we vorm geven aan onze psychische werkelijkheid tijdens interactie met de omgeving en hoe we deze werkelijkheid beleven. Integratieve rollen vertellen iets over hoe we ons gedragen, welke emoties we daarbij ervaren en wat we erbij denken. Zij worden voelbaar en zichtbaar, voor onszelf en voor anderen, door beweging, gezichtsuitdrukkingen, stemgebruik, lichaamshouding en taal. De samenhang van deze verschillende aspecten ontstaat door de emotionele beleving. Voorbeelden van integratieve rollen zijn: plezier, vastberadenheid, vertrouwen, genegenheid, verwijtend, etc. Het zijn patronen die ontstaan uit en vormgeven aan de integratie van zintuiglijke indrukken, motoriek, emoties en gedachten. Ofwel de integratie van lichaam en geest. Bij deze integratie staat de emotie centraal. Steeds meer wordt emotie gezien als bron van intelligentie. Door nieuwe ontdekkingen in de neurologie wordt duidelijk hoe belangrijk emoties zijn voor de samenwerking van de verschillende hersengebieden. Emoties zijn in feite een vorm van psychisch en/of lichamelijk ‘in beweging zijn’: op een zondagmorgen staan in de zon en genieten van de warmte en het ontspannen gevoel. Emoties zetten ons ook aan tot handelen; als we bang zijn gaan we op de vlucht, als we boos zijn vallen we aan, als we genegenheid ervaren kunnen we de ander teder aanraken. Lichamelijk in beweging zijn wordt door de emotie een psychisch in beweging zijn. Vaak herkennen we de emoties die in een lichaam door de beweging tot uitdrukking komen op eenzelfde wijze: de tedere handbeweging van de dirigent, de sierlijke lichaamsdraai en het overtuigende schot op doel van de voetballer, het boze stemgeluid en de geërgerde blik van de leraar die een klas tot stilte maant, de verdrietige blik bij een afscheid, het vrolijke spel van kinderen.

2e. Kinesthetische rollen

Als we integratieve rollen in ons bewustzijn roepen maar ons er nog niet mee identificeren, dan spreken we van kinesthetische rollen. Dat wil zeggen dat we de rollen ‘zien’ en ’tastzintuiglijk voelen’ in onze psychische ruimte, maar zijn er dan nog niet daadwerkelijk mee geïdentificeerd. Als je je ‘herinnert’ hoe je boos was en daar in je voorstellingsvermogen helemaal in op gaat, dan maak je contact met een kinesthetische rol in je psychische ruimte.

Wat is kinesthesie?

Kinesthesie staat in het woordenboek beschreven als bewegingsgevoel, gevoel voor de werking van de spieren en de stand van de ledematen. Het kinesthetische vermogen speelt dan ook een grote rol bij de omzetting van beeldvorming naar actie. We leren nieuwe bewegingen doordat ze voorgedaan worden. We kunnen ze dan nadoen. Aan elke nieuwe beweging is een voorstelling voorafgegaan, hoe langgeleden en eventueel onbewust dit ook geweest is. Zo hebben we ooit als kind leren lopen. Stap voor stap. Door dit vermogen kunnen we nieuwe bewegingen zoals schrijven, dansen en autorijden aanleren, mentaliseren en verder ontwikkelen. We kunnen het kinesthetische vermogen bewust leren gebruiken. Dit wordt in de sport veel gedaan. Over de schaatser Wennemars is bekend dat hij vóór hij daadwerkelijk gaat schaatsen, zich op een bankje zittend voorstelt dat hij zijn schaatsen aandoet en dat ook werkelijk visueel-tastzintuiglijk-motorisch ervaart. Vervolgens stelt hij zichzelf tastzintuiglijk-visueel voor hoe hij heel nauwgezet kinesthetisch de schaatsbaan rondrijdt, in de tijd die hij meestal daarvoor gebruikt. Dit is een mentaal en motorisch opwarmingsproces van de rol van schaatser. Lichaam en geest stellen zich af op elkaar, gaan één geheel vormen.

Kinesthetische rollen, met de bijbehorende verhalen, ontstaan vanuit deze opgeslagen gementaliseerde bewegingen. Op het moment dat een herinnering aan een beweging geactiveerd wordt, zonder dat men deze beweging daadwerkelijk maakt, is er sprake van een kinesthetische rol. Wanneer je als voetballer kijkt naar een voetbal wedstrijd, worden je eigen bewegingen als voetballer opgeroepen, je speelt in je fantasie mee, terwijl je gewoon stilstaat. Of als je als chauffeur naast de bestuurder zit, merk je bij een spannende situatie dat je intern mee remt, terwijl je jouw benen gewoon stilhoudt. De kinesthetische rol bevindt zich tussen de tastzintuiglijke beeldvorming en de daadwerkelijke identificatie met de beweging tijdens fysieke actie.

Dit ‘kinesthetisch vermogen’ kunnen we gebruiken om de supervisant met behulp van integratieve rollen in het eigen verhaal te laten stappen.

We reageren met rollen op de rollen die we waarnemen. Wanneer bij de ander de integratieve rol ‘genegenheid’ voorgrond is zal ik anders reageren dan wanneer de integratieve rol ‘boosheid’ voorgrond is. Dit is lang niet altijd een bewust proces: het kan ook reflexmatig zijn, een integratieve rol kan zich snel in het voorbijgaan voordoen. We kunnen het werken met het kinesthetisch vermogen gebruiken om ons meer bewust te worden van wat we in allerlei professionele situaties meemaken; hoe we ons gedragen, wat we voelen, hoe we de ander waarnemen, welke dilemma’s daarbij naar voren komen. Zoals in het volgende voorbeeld:

Stel dat ik op het moment dat mijn cliënt aanbelt voor een afspraak, de deur open doe en beschroomd de sessie afzeg, met een heel goede reden. Dan kan even in een flits, nauwelijks waarneembaar, een vleug van teleurstelling op het gezicht van de cliënt komen; een waarneming die terstond bijna volledig overvleugeld wordt door zijn ruimhartige woorden: ” natuurlijk ik snap het, we maken wel een nieuwe afspraak.”

Mogelijk neem ik bewust, omdat ik deze natuurlijk het liefst zie, alleen de integratieve rol ‘de ruimhartige’ waar. Ik voel me opgelucht door de begripsvolle reactie. Later begin ik me toch ongemakkelijk te voelen over mijn afzeggen. Ik breng deze gebeurtenis in bij mijn eigen supervisie. Ik wil mijn ‘ongemak’ onderzoeken. Ik roep opnieuw de ontmoeting aan de voordeur op en dan kan blijken dat ik onbewust de (integratieve rol) teleurstelling toch wel heb gezien. In mijn beleving sta ik in de psychische ruimte kinesthetisch opnieuw aan de voordeur en ik zie dan wel de teleurstelling. Ik word me dan bewust van het schuldgevoel wat daardoor werd opgeroepen. Daarna komt de volgende stap: als ik me bewust ben van de sturing van de integratieve rollen die aanwezig zijn in mijn verhaal (ongemak, schuldig voelen), komt de kans om daar iets mee te doen. Om mezelf te sturen en te besluiten hoe ik mijn cliënt de volgende keer ontvang.

Het zijn deze vijf aspecten: zelfsturing, zelfgevoel, gevoelsveld, integratieve – en kinesthetische rollen, die de basis vormen van onze manier van werken met ‘het verhaal als deur naar dieperliggende betekenis’. Vanuit wederzijds respectvol contact kan de supervisant zich zodanig ontvouwen, waardoor de narratieve ruimte ontstaat. Door de wederzijdse bewogenheid, geïnspireerd door het verhaal van de supervisant in de narratieve ruimte, groeit er een gevoelsveld waardoor een diepere betekenislaag bewust kan worden.

Als je in het verhaal stapt ontvouwt zich dus een enorme complexiteit. In het verhaal van het heden kan een deur naar een andere betekenis liggen, naar een nieuwe betekenis. Dat kan terug in de tijd zijn, maar dat kan ook ontstaan omdat een verhaal uit het verleden een verhaal in het nu ontmoet en dat samengaat in een verhaal in de toekomst. Wij hebben een manier van werken ontwikkeld waarbij we de mens uitnodigen in zijn verhaal werkelijk te bewegen, te doorvoelen en het te onderzoeken wát hem raakt, hoe het hem raakt en waarom het hem raakt. Om daarna te komen tot zowel narratieve als ook cognitieve zelfsturing.

3. Bewegen in narrativiteit: een voorbeeld

Aan de hand van een supervisie voorbeeld illustreren we hoe iemand via het ene verhaal in het volgende komt. Hoe zij zich bewust wordt en daardoor meer grip krijgt op haar gedrag. Tussendoor worden de tools genoemd die je als supervisor kunt inzetten.

“Een vrouw is in supervisie, zij is raadsonderzoeker. Zij komt nu voor de 5e keer. Zij vertelt over de druk op haar werk, ze heeft het waanzinnig druk. Ze vertelt dat ze ontzettend haar best doet om de deadlines en targets van haar bedrijf, de raad van de kinderbescherming, te halen. Ze haalt die deadlines niet en ze zegt steeds: “het is niet genoeg”. Ze heeft een seintje op haar computer geïnstalleerd, dat springt aan als ze een moment niet gehaald heeft, wat ze voor zichzelf heeft gesteld: ik moet om 10 uur dat verslag afhebben. Elke keer als ze dit vertelt zegt ze: “het is niet genoeg!”. Dat zegt ze met een grote nadruk, met een lading. Ik (als haar supervisor) hoor die woorden en ik denk: waarom zegt ze die woorden. Ik word ontzettend nieuwsgierig naar die woorden. Ik vraag haar om in haar verhaal te stappen. Dat doe ik door haar achter haar computer te laten zitten. In gedachten gaat ze naar haar eigen werkruimte, naar haar computer. Het toen + daar maak ik tot hier + nu.

Tool is: het toen + daar tot hier + nu maken.

‘Je zit achter je computer, wat zie je, wat ruik je, wat voor licht is er, waar zijn de ramen, waar is de deur, wat hoor je.’ Ik vraag haar om te beschrijven waar ze zit, hoe ze zit en ik denk steeds: als ik het kan voelen waar zij zit, dan zit zij er ook. Zij gebruikt haar zintuiglijke waarneming om daar aan te komen en te zijn.

Tool is: het zelf voor je kunnen zien als begeleider.

Ik vraag haar te vertellen in 1e persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd. Waar is ze, wat voelt ze, wat ziet ze, ruikt ze.

Tool is: de supervisant aanwezig laten komen in zijn verhaal via praten in 1e persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd.

“Ik zit achter mijn computer, dat ding gaat knipperen en het is niet genoeg!.” Dat zinnetje herhaalt ze steeds. Dan stapt ze uit het verhaal en gaat ze nog eens uitleggen hóe de raad werkt. Ze vertelt mij de achtergrond van de organisatie op een manier die ik niet begrijp: ze kijkt half lachend, schuin naar mij en haar toon wordt anders “het is ook niet genoeg…..?!” Dat trickert mij. Opeens lijkt het alsof ik iemand anders ben. Niet de supervisor, maar een ander die wordt aangesproken. Dat voel ik. Ik gebruik mijn eigen awareness. Ik voel dat er iets verandert in de manier waarop ze naar mij kijkt en vertelt.

Tool is: mijn eigen awareness gebruiken.

Tool is: niets invullen: ik gebruik mijn eigen awareness om vragen te stellen.

Dan ga ik haar naar het hier + nu van ons contact halen.

Tool is: de relatie tussen begeleider en begeleide in het hier + nu gebruiken.

Ik vraag haar ‘hoe kijk je naar me?’ Zij is inmiddels 5x bij me, dus die vraag begrijpt ze wel.

Tool is: het bewustzijn vergroten door de aandacht te richten op lichaams- en gevoelsuitdrukking.

Dan zegt ze: “aan de ene kant wil ik het je wel vertellen en aan de andere kant vind ik het ontzetten spannend wat je ervan vindt. “Ze voelt zich heel kwetsbaar. Weer word ik nieuwsgierig. Het is nog in het begin van de bijeenkomst, ik heb tijd zat. Dus ik kan verder gaan met het samen met haar ontrafelen.

Tool is: goed de tijd ervoor kunnen nemen.

Ze laat zien hoe ze in tweestrijd zit: ze voelt zich kwetsbaar én vindt het heel spannend. Ze wil het wel onderzoeken én is bang voor mijn oordeel. Wat er op tafel ligt is: ik wil me wel laten zien én ik voel me ontzettend kwetsbaar. Ik ben dan ontzettend nieuwsgierig waar dat vandaan komt en wil haar de gelegenheid geven dat te ontdekken. Door mijn vraag geef ik haar de gelegenheid dat verhaal in te gaan, die deur zélf te openen. Ik stel dus een ruime open vraag.

Tool is: door open vragen, wel in een richting, geef ik de macht en de ruimte aan de begeleide: zij kan zelf gaan onderzoeken en ontdekken.

Ik vraag: ‘hoe ging het nou thuis met leren, met je best doen?’ Ik vraag naar thuis, omdat ik het idee heb dat ik niet de supervisor meer ben, maar iemand anders, waar ze die gevoelens tegenover heeft. Ze gaat vertellen hoe er thuis gepraat werd over leren, over je best doen. Dan opeens wordt ze emotioneel. Ik voel, als ik naar haar kijk en meevoel, dat ze niet meer in mijn werkkamer is. Ik vraag haar dan ook: ‘waar ben je?’ Ze is een andere deur door gegaan. Ze vertelt dat ze op een verjaardagsfeest zit, ze is 11 jaar. Ook dit laat ik haar in de 1e persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd zeggen. Dus: ‘ik zit in de kamer thuis, er is verjaardag. De visite zit in een kring en moeder zit tegen een tante te praten. Ze hoort haar moeder zeggen: “voor ons Riet is de huishoudschool voldoende”. Dan wordt ze woest van binnen, ze voelt haar hele lijf strak worden en ze denkt (en dit alles zegt ze hardop hier in mijn werkkamer): ‘ik zal je laten zien, ik zal je bewijzen dat ik het beter kan.’ Direct nadat ze zichzelf dit hoort zeggen komt ze terug in mijn kamer, kijkt mij aan en zegt: “dat ben ik nog steeds aan het doen. Ik ben nog steeds aan mezelf, aan de instelling, aan iedereen aan het bewijzen dat ik het wel kan.”

4. Integratie op 1e en 2e niveau

De vrouw uit het voorbeeld is zich bewust van ‘haar best doen’, ze realiseert het zich, voelt het fysiek, motorisch. Er is een integratie op het 1e niveau: wat er gebeurt met je als mens. Wij noemen dat ‘de narratieve sturing’. Op het moment dat ze zich dat bewust is, kan ze zichzelf ‘cognitief’ sturen, ze transformeert haar inzicht naar haar werk. Dit is de integratie op het 2e niveau. De narratieve sturing gaat voor de cognitieve sturing, net als de integratie op het 1e niveau vooraf gaat aan de integratie op het 2e niveau.

Op haar werk zal ze geheid weer in haar valkuil vallen van ‘haar best doen’. Eerste stap is dit voelen en erkennen. Als zij op haar werk weer echt achter haar computer zit voelt zij nu heel lijfelijk de agressie in zichzelf: ‘ik ga het bewijzen’. De agressie zoals ze hem voelde op het verjaardagsfeest, waar ze vervolgens haar besluit nam. De agressie die ze weer voelde toen ze het verjaardagsfeest opnieuw bezocht door in haar verhaal te stappen in de supervisie. Die agressie, die lijfelijke gewaarwording ervan, is een sein geworden voor haar. ‘Als ik zo achter mijn computer zit, dan moet ik even pauze nemen.’ Bij sommige mensen zit het sein in een zinnetje, bij andere in een lijfelijk signaal, bij sommigen omdat ze afdwalen. Iedereen kan zijn eigen sein oppikken. Vervolgens kan de supervisant de keuze maken om eruit te stappen. Naarmate zij die keuze vaker maakt gaat dit makkelijker, dit is ‘zelftraining’. In supervisie is het alternatieve gedrag natuurlijk ook onderwerp van gesprek. Soms moet alternatief gedrag geleerd worden. De supervisant gaat kijken naar de normen die ze zichzelf oplegt. Ze gaat zich opnieuw verhouden tot de situatie. ‘Wat gaat er gebeuren als ik minder mijn best doe op mijn werk?’ Ze kijkt naar de werkcontext en welke krachten daar zijn. Dat is het volgende dilemma. Die dilemma’s werken op elkaar in en wat de supervisant doet is ze onderscheiden. Vervolgens kijken naar wat er van haar wordt verwacht en wat zij als professional wil. De supervisant gaat kijken naar de keuzes die ze wil en kan maken.

5. Wat vraagt deze manier van werken van de supervisor?

Basisvoorwaarden zijn dat de supervisor:

  • werkt met zijn eigen awareness
  • werkt in het directe contact met de supervisant
  • kan en wil werken met rollen
  • wil werken met verhalen
  • werkt met aandacht voor alle facetten van aanwezigheid (lichaam + geest)
  • werkt met zelfreflectie: constant bewust zijn van de eigen aanwezigheid en keuzes kunnen maken binnen de dubbele relatie
  • het vermogen heeft om ruimtelijk te bevatten wat er bij de ander gebeurt en in zichzelf
  • regisseur is én het verhaal van de supervisant volgt
  • nieuwsgierig is én respectvol.

Slot:

Supervisoren kunnen supervisanten helpen in hun verhaal te stappen. Het verhaal zo nauwkeurig mogelijk in beeld krijgen.De supervisant in zijn eigen verhaal laten stappen en op die manier te laten ontdekken wat hem beweegt. Deze manier werken betekent op inspirerende ontdekkingstocht gaan, zonder vooraf te weten waarheen. Als supervisor moet je moet bereid zijn onverwachte paden in te slaan, ravijnen te overbruggen en donkere dieptes te betreden. Je bent een gids die volgt, een gids die zijn basisuitrusting op orde heeft en die ervoor kan zorgen dat de ontdekkingsreiziger veilig kan ontdekken. Om uiteindelijk gezamenlijk ‘rijker’ weer veilig thuis te komen.

Print Friendly, PDF & Email